Wet educatie en beroepsonderwijs
Artikel 2.8.1 Verplichte aansluiting bij het Waarborgfonds instellingen
1
Elke instelling is aangesloten bij de door de bevoegde gezagsorganen gezamenlijk opgerichte rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, zonder winstoogmerk, die zich ten doel stelt zich borg te stellen voor de nakoming van rente- en aflossingsverplichtingen, voortvloeiend uit de door het bevoegd gezag van de instelling aangegane leningen, door instandhouding van een onafhankelijk functionerend fonds met een onafhankelijk van de instellingen functionerend bestuur.
2
Elke instelling draagt aan het fonds op zodanige wijze bij, dat door de gezamenlijke bijdragen het functioneren van het fonds is gewaarborgd.
3
De gezamenlijke instellingen dragen er zorg voor dat in de statuten van de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, in elk geval is opgenomen:
a
dat ingeval van door de rechtspersoon te stellen algemene voorwaarden aan het verlenen van borgstelling, deze uitsluitend van financiƫle aard zijn en uitsluitend betrekking hebben op de te waarborgen lening,
b
dat ingeval de instelling aan de onder a bedoelde voorwaarden voldoet, borgstelling door de rechtspersoon niet kan worden geweigerd,
c
dat als blijkt dat een instelling niet in staat is tot nakoming van rente- en aflossingsverplichtingen, de instelling verplicht is een saneringsplan aan het waarborgfonds over te leggen, waarin is aangegeven op welke wijze en binnen welke termijn het evenwicht tussen inkomsten en uitgaven van de instelling hersteld kan worden,
d
dat de door de rechtspersoon te stellen voorwaarden in het kader van door hem te waarborgen leningen niet in strijd komen met de vrijheid van organisatie en inrichting van het onderwijs binnen de instellingen,
e
dat een batig saldo van het fonds kan worden uitgekeerd aan de bevoegde gezagsorganen van de instellingen, onder de voorwaarde dat een uitkering door het bevoegd gezag van een instelling uitsluitend wordt besteed ten behoeve van de werkzaamheden van de instelling waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend, en
f
een regeling omtrent de te volgen procedure en te treffen voorzieningen in geval van taakverwaarlozing door het bestuur van het fonds.
4
Van de in het eerste lid bedoelde verplichting kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag van een bijzondere instelling ontheffing verlenen op grond van bedenkingen van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard. Onze Minister verleent de ontheffing slechts, indien het bevoegd gezag aantoont dat een afdoende andere voorziening is getroffen voor het waarborgen van het voortbestaan van de instelling.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.